Jan Roos, een keizer zonder kleren (7)

Voorstel voor een rationeel reglement om winnaar referendum aan te wijzen

Het ontwerpen van een systeem om te bepalen onder welke voorwaarden welke optie (av, at of ga) dominant is en onder welke voorwaarden de opkomst (av + at + bs + os) voldoende is, is niet een strikt objectieve zaak, veeleer een zaak van geloofwaardigheid. Het huidige systeem is naar mijn mening niet geloofwaardig (zie vorige paragraaf).
Geloofwaardigheid is niet een zaak van (strikte) objectiviteit noch van subjectiviteit, maar van intersubjectiviteit: een meerderheid kan zich er meer of minder mee verenigen.

We moeten een onderscheid maken tussen enerzijds een adviserend referendum (het kabinet heeft dan een zekere vrijheid om naar bevind van zaken te handelen) en anderzijds een correctief referendum (het kabinet moet handelen naar de letter en geest van de uitkomst van het referendum).
In het tweede geval zijn de regels strenger dan in het eerste geval. Strenger betekent dat de concurrerende standpunten (vóór of tegen iets) die in het geding zijn moeilijker kunnen winnen.
We beginnen met het benoemen van elementen van een reglement voor een adviserend referendum.

Om te beginnen met de opkomst.
Moet er een minimumopkomst zijn? Zo ja, welk percentage?

Naar mijn mening moet er een minimumopkomst zijn. Een onvoldoende opkomst betekent dat de meerderheid in zijn stemgedrag (door thuis te blijven) het beslissingsmandaat als het ware terug geeft aan de het kabinet. Het is niet wenselijk dat bij een onvoldoende opkomst aan een niet-representatieve partij de winst wordt toegekend.
De opkomst moet naar mijn mening derhalve minimaal 52% zijn. Dat wil zeggen op de benedengrens van het overgangsgebied m/s liggen.

Bekijken we nu de diverse opties av, at en ga (=bs+os+ns). Dus waar leggen we de grenzen binnen schema 1?
Vooraf: ga is geen winnaar of verliezer, maar kan wel een dominante positie hebben blijkens de stembusuitslag, tengevolge waarvan er kan of zelfs moet worden besloten om het beslissingsmandaat terug te geven aan het kabinet.
We gaan uit van twee opties die kunnen winnen dan wel verliezen (av en at).

De volgende regels lijken mij redelijk:

  1. De winnaar heeft meer stemmen verkregen dan de verliezer (betreft av en at)
  2. De winnaar heeft meer stemmen gekregen dan de categorie blanco stemmen.
  3. De winnaar onderscheidt zich van de middelmaat (door beter te scoren dan de middelmaat). Hoe minder middelmatig, des te minder toevallig. De cesuur ligt dan bij de ondergrens van het overgangsgebied M/G. De winnaar scoort dus minimaal 41%.

Even nog een toelichting bij voorwaarde 2. Als een meerderheid blanco stemt (Kort gezegd: bs > av AND bs > at AND bs> os) dan betekent zulks dat het desbetreffende deel (bs) van het electoraat niet alleen objectief gesproken het beslissingsmandaat terug geeft aan het kabinet (zoals ingeval ns) maar ook een subjectieve zin dat mandaat terug geeft: ze gaan er bewust voor naar de stembus. Het is dan ongeloofwaardig om av of at als winnaar aan te wijzen.
Wel is het zo dat door ns niet te op te nemen in de drie voorwaarden het kabinet na stemming en bij aanwijzing van een winnaar de vrijheid heeft om (mede) op basis van het percentage niet-stemmers (ns) zijn beslissing te nemen zonder daarin gedwongen te zijn door het reglement.
Essentieel is bij een adviserend referendum dat de regering altijd de vrijheid heeft om het gekozen advies ja dan nee al dan niet onveranderd over te nemen.

Anders ligt het bij een correctief referendum.
Ook hier geldt dat de opkomst minimaal 52% moet zijn.
Wat betreft de regels met betrekking tot schema 1 geldt:

  1. De winnaar heeft meer stemmen verkregen dan de verliezer (betreft av en at)
  2. De winnaar heeft meer stemmen gekregen dan de categorie blanco (bs) plus de categorie ongeldig gestemd (os) plus de categorie niet gestemd (ns) stemmen. Dus meer dan ga (geen advies). N.B. ga = bs + os + ns.
  3. De winnaar onderscheidt zich van de middelmaat (door beter te scoren dan de middelmaat). Hoe minder middelmatig, des te minder toevallig. De cesuur ligt dan bij de ondergrens van het overgangsgebied M/G. De winnaar scoort dus minimaal 41%.

De voorwaarden met betrekking tot schema 1 zijn dus ingeval van een correctief referendum hetzelfde bij de punten 1 en 3, maar bij punt 2 strenger dan het raadgevend referendum.
Bij een raadgevend referendum geldt dat de winnaar meer stemmen heeft gekregen dan het aantal blanco stemmen. Bij een correctief referendum moet de winnaar meer stemmen hebben dan het aantal blanco stemmen plus het aantal ongeldige stemmen plus het aantal niet-stemmers
(winnaar > bs + os + ns. N.B. ga = bs + os + ns).

Om de uitslag van een referendum te bepalen zijn volgens bovenstaande schema’s maximaal vier stappen nodig.
Eerst bekijken of er een voldoende opkomst is (minimaal 52%). Vervolgens bekijken welke optie (advies vóór dan wel advies tegen) de meeste stemmen heeft gekregen, vervolgens bekijken of deze kandidaat-winnaar ook meer heeft gescoord dan het aantal blanco stemmen (adviserend referendum) dan wel meer heeft gescoord dan de optie geen advies (corrigerend referendum).
Als ook deze horde is genomen door de kandidaat-winnaar moet nog worden bekeken of de kiesdrempel van 41% is gehaald.
Bij het Oekraïne-referendum heeft de optie advies tegen beter gescoord dan de optie advies vóór.
Voor het overige is bij voornoemd referendum niet geheel aan de voorwaarden om te winnen voldaan: opkomst met 32% schoot schromelijk tekort (bij lange na geen 52%, het percentage blanco stemmen is op nul gesteld, dus wat dat betreft mocht advies tegen winnen en ten slotte heeft met 20% (Slechte score) van de stemmen van het electoraat at bij lange na niet voldaan aan het minimum van 41%).

De vier voorwaarden voor een raadgevend referendum dan wel een correctief referendum met een (geldige) winnaar kunnen al dan niet ongebruikelijk en/of streng worden genoemd. Laten we de vier voorwaarden (die van het opkomstpercentage en de overige drie) nog even langs lopen.

Het is gebruikelijk dat voor het geldig verklaren van een referendum een minimumpercentage wordt bepaald. Bij het Oekraïne-referendum was dat percentage 30%. Als we ervan uitgaan dat een volkomen toevallige uitkomst van 67% betekent dat het resultaat middelmatig is voor de desbetreffende optie (lees: de opkomst) en alles wat daaronder ligt minder goed is, hetgeen in een bepaald systeem (van absoluut slecht tot absoluut goed) kan worden vastgelegd dan kan een opkomst van 30% worden opgevat als de ondergrens van een overgangsgebied van slecht tot zeer slecht (Schema 2: kolom 5) dan is het redelijk om de eis van een minimale opkomst van 30% niet te beschouwen als een geloofwaardige eis. Het is naar mijn mening dan niet streng om in plaats daarvan te eisen dat de minimumopkomst 52% (de ondergrens van het overgangsgebied middelmatig tot slecht) bedraagt.
Het bepalen van zo’n systematiek is inderdaad ongebruikelijk. Naar mijn mening evenwel beslist geloofwaardiger dan met de natte vinger een minimumpercentage bepalen.

Van de overige drie voorwaarden is de eerste normaal te noemen: de winnaar heeft meer stemmen behaald dan de verliezer. Gebruikelijk en niet streng.

De tweede overige voorwaarde is niet gebruikelijk. Naar mijn mening moet het niet geven van een advies dan wel correctie door de individuele stemgerechtigde worden opgevat als een objectief feit dat gelijkwaardig is aan het vóór of tegen stemmen. Ingeval van een ingediend advies dient de winnaar meer stemmen te hebben vergaard dan de blanco stemmers. Het kabinet heeft dan nog ruimte om al dan niet het advies over te nemen. Bij een correctief referendum mag er geen ruimte meer zijn voor het kabinet om af te wijken van de uitslag en dan is het geloofwaardiger om als eis te stellen dat de winnaar meer stemmen heeft vergaard dan het aantal stemgerechtigden dat geen advies (blanco plus ongeldige plus niet-stemmers) heeft gegeven.

De derde van de overige voorwaarden is eveneens ongebruikelijk. Binnen de systematiek (met als Middelmatig electoraal zwaartepunt van 33%, etc.) is het logisch dat op zijn minst geëist wordt dat de winnaar voldoende scoort.
Mijn voorkeur is dat de winnaar minimaal 41% (de ondergrens van Middelmatig tot Goed) scoort. De reden hiervoor is dat het referendum op een geloofwaardige manier het parlement moet overstemmen (of in goed Nederlands: overrulen).
Het is denkbaar dat partijen in de Tweede Kamer met een lagere drempel genoegen zouden kunnen nemen. Bijvoorbeeld minimaal 33% (electoraal Middelmatig zwaartepunt). In dat geval hebben de tegenstemmers bij het Nederlandse referendum met betrekking tot de Europese Grondwet indertijd met 39% (naar boven afgerond) ruimschoots voldoende gescoord en zouden ze ook geven de andere voorwaarden tot winnaar zijn uitgeroepen.
Zouden we de lat nog lager leggen, bijvoorbeeld bij 26% (ondergrens Middelmatig tot Slecht) dan zou het Oekraïne-refendum nog steeds geen winnaar aanwijzen (tegenstemmers: 20%).
Persoonlijk vind ik een minimumpercentage van 33% veel te laag.

Tot slot van deze paragraaf nog het volgende. Er zijn stemmen opgegaan naar aanleiding van de lage opkomst bij het Oekraïne-refendum om een minimumopkomstpercentage af te schaffen. Dit omdat mensen dan niet strategisch thuis kunnen blijven om een geldige opkomst te frustreren.
Het afschaffen van zo’n minimum kan tot gevolg hebben dat een standpunt kan winnen tengevolge van een waardeloze opkomst. Om een overeenkomstige reden geldt ook dat de winnaar een minimumpercentage moet hebben gescoord.

Lees verder: Samenvatting en conclusies
Terug naar inleiding

Geef een reactie