Beoordeling van de scores
Het stemgedrag van het electoraat resulteerde in de volgende percentages.
12% van het electoraat adviseerde vóór (om te tekenen), 20% tegen en 68% gaf geen advies (bleef thuis). En de opkomst bedroeg dus 32% (100%-68%=32%).
Zouden alle stemgerechtigden bij wijze van spreken met een dobbelsteen hebben gedobbeld (bijvoorbeeld één of zes ogen betekent vóór, twee of vijf ogen tegen en drie of vier ogen geen advies) dan zouden miljoenen worpen met een volstrekt zuivere dobbelsteen impliceren dat elke optie 33,33% achter zich zou krijgen. Dit zou een volkomen toevallige en daarmee volkomen middelmatige uitslag zijn. Voor elke optie (advies vóór, advies tegen of geen advies) zou een lager percentage betekenen dat er minder toeval in spel is en dat in het “ergste” geval absoluut slecht gescoord zou zijn (nul procent). Omgekeerd betekent een hoger percentage dan 33,33% telkens eveneens minder toeval en een beter resultaat. Tot 100% toe: absoluut goed.
Zo kan je een schema maken met enerzijds van middelmatig, via slecht en zeer slecht tot absoluut slecht en anderzijds van middelmatig via goed en zeer goed tot absoluut goed. Ik heb zo’n schema ontworpen met “tussengebieden” of “overgangsgebieden” zoals middelmatig tot goed, slecht tot zeer slecht enzovoort.
De 12% procent vóór scoren volgens dit schema zeer slecht, de 20% tegen slecht en de 68% geen advies goed tot zeer goed.
In een ander schema komt het opkomstpercentage als slecht tot zeer slecht uit de bus.
Beide schema’s worden nu behandeld.
Lees verder: Adviezen versus Geen Advies (schema 1)
Terug naar inleiding